Announcing: BahaiPrayers.net


More Books by Nieuwe Testament

NT 01 Mattheus
NT 02 Markus
NT 03 Lukas
NT 04 Johannes
NT 05 Handelingen
NT 06 Romeinen
NT 07 1Corinthiërs
NT 08 2Corinthiërs
NT 09 Galaten
NT 10 Epheziërs
NT 11 Philippenzen
NT 12 Colossenzen
NT 13 1Thessalonica
NT 14 2Thessalonica
NT 15 1Timotheus
NT 16 2Timotheus
NT 17 Titus
NT 18 Philemon
NT 19 Hebreën
NT 20 Jakobus
NT 21 1Petrus
NT 22 2Petrus
NT 23 1Johannes
NT 24 2Johannes
NT 25 3Johannes
NT 26 Judas
NT 27 Openbaringen
Free Interfaith Software

Web - Windows - iPhone








Nieuwe Testament : NT 07 1Corinthiërs
1Corinthi�rs 1

1:1 Paulus, geroepen tot apostel van Jezus Christus door den wil Gods, en Sosthenes, de broeder,

1:2 aan de gemeente Gods te Korinthe, den geheiligden in Christus Jezus, den geroepen heiligen, benevens allen die den naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen, in alle hunne en onze plaatsen.

1:3 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus!

1:4 Ik dank mijnen God altijd uwentwege, voor de genade Gods, die u gegeven is in Christus Jezus,

1:5 dat gij in alles rijk zijt geworden door hem, in alle leer en in alle kennis,

1:6 gelijk de prediking van Christus krachtig geworden is in u,

1:7 zodat gij geen gebrek hebt aan enige gave, en wacht op de openbaring van onzen Heere Jezus Christus;

1:8 die u ook zal bevestigen tot het einde toe, dat gij onstraffelijk moogt zijn op den dag van onzen Heere Jezus Christus.

1:9 Want God is getrouw, door wien gij geroepen zijt tot de gemeenschap van zijnen Zoon Jezus Christus, onzen Heer.

1:10 Maar ik vermaan u, broeders, door den naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij allen eenstemmig zijt, en geen scheuringen onder u laat zijn, maar verbonden zijt aan elkander in ��n zin en ��nerlei mening.

1:11 Want mij is van u bekendgemaakt, mijne broeders, door die van Chlo�'s huisgezin, dat er twist onder u is.

1:12 Ik zeg namelijk dit, dat de een van u zegt: Ik ben van Paulus; de ander: Ik ben van Apollos; een derde: Ik ben van Cefas; een vierde: Ik ben van Christus.

1:13 Hoe, is Christus nu gedeeld? Is dan Paulus voor u gekruisigd? Of zijt gij in Paulus' naam gedoopt?

1:14 Ik dank God, dat ik niemand van ulieden gedoopt heb dan Krispus en Gajus;

1:15 opdat niet iemand zeggen mocht, dat ik in mijnen naam gedoopt heb.

1:16 Doch ik heb ook het huisgezin van Stefanus gedoopt; verder weet ik niet, dat ik iemand gedoopt heb.

1:17 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te prediken; niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus niet verijdeld worde.

1:18 Want het woord des kruises is ene dwaasheid voor degenen, die verloren gaan, maar ons, die zalig worden is het ene kracht Gods;

1:19 want er staat geschreven: "Ik zal de wijsheid der wijzen te niet doen, en het verstand der verstandigen zal Ik verwerpen".

1:20 Waar is de wijze? Waar is de schriftgeleerde? Waar is de twistredenaar dezer eeuw? Heeft God niet de wijsheid dezer wereld tot dwaasheid gemaakt?

1:21 Want dewijl de wereld door hare wijsheid God in zijne wijsheid niet kende, behaagde het Gode, door de dwaze prediking zalig te maken degenen die geloven;

1:22 nademaal de Joden tekenen eisen, en de Grieken naar wijsheid vragen,

1:23 maar wij prediken den gekruisten Christus, den Joden ene ergernis, en den Grieken ene dwaasheid,

1:24 maar dengenen, die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus, Goddelijke kracht en Goddelijke wijsheid.

1:25 Want de Goddelijke dwaasheid is wijzer dan de mensen zijn, en de Goddelijke zwakheid is sterker dan de mensen zijn.

1:26 Geeft slechts acht, broeders, op uwe roeping: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele aanzienlijken zijn geroepen;

1:27 maar wat dwaas is bij de wereld, dat heeft God verkoren, opdat Hij de wijzen zou beschamen; en wat zwak is bij de wereld, dat heeft God verkoren, opdat Hij zou beschamen wat sterk is;

1:28 en het onaanzienlijke voor de wereld en het verachte heeft God verkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij zou te niet doen wat iets is;

1:29 teneinde geen vlees zich voor God zou beroemen.

1:30 Door Hem nu zijt gij in Christus Jezus, die ons van God gemaakt is tot wijsheid, en gerechtigheid, en heiliging en verlossing;

1:31 opdat, gelijk er geschreven staat: "Wie zich beroemt, beroeme zich in den Heer".

1Corinthi�rs 2

2:1 En ik, broeders, toen ik tot u kwam, kwam niet met keur van woorden of van wijsheid, om u de getuigenis Gods te verkondigen;

2:2 want ik heb niet geoordeeld iets onder u te weten dan alleen Jezus Christus, en dien gekruisigd.

2:3 En ik was bij u met zwakheid en met vrees en met grote beving,

2:4 en mijn woord en mijne prediking was niet in overredende woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des Geestes en der kracht;

2:5 opdat uw geloof niet beruste op wijsheid der mensen, maar op Gods kracht.

2:6 Doch waarvan wij spreken, is nochtans ene wijsheid bij de volkomenen; niet ene wijsheid dezer wereld, ook niet der oversten dezer wereld, die te niet gaan;

2:7 maar wij spreken van de geheime verborgen wijsheid Gods, welke God te voren verordend heeft, eer de wereld was, tot onze heerlijkheid;

2:8 welke geen van de oversten dezer wereld gekend heeft, --want hadden zij die gekend, zij zouden den Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben, --

2:9 maar gelijk ge schreven staat: "Wat geen oog gezien heeft, en geen oor gehoord heeft, en in geens mensen hart is opgekomen; wat God bereid heeft voor degenen die hem liefhebben."

2:10 Ons nu heeft God het geopenbaard door zijnen Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, zelfs de diepten der Godheid.

2:11 Want wie weet wat in den mens is, dan de geest des mensen, die in hem is? Alzo weet ook niemand wat in God is, dan de Geest Gods.

2:12 Wij nu hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest uit God, opdat wij weten kunnen wat ons door God gegeven is;

2:13 hetwelk wij ook spreken, niet met woorden, die de menselijke wijsheid leert, maar met woorden, die de Heilige Geest leert, en oordelen geestelijke dingen geestelijk.

2:14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet wat van den Geest Gods is; want het is hem ene dwaasheid, en hij kan het niet verstaan; want het moet geestelijk geoordeeld zijn.

2:15 Maar de geestelijke mens oordeelt alle dingen, en hij wordt door niemand geoordeeld.

2:16 Want wie heeft den zin des Heren gekend, en wie wil Hem onderrichten? Maar wij hebben den zin van Christus.

1Corinthi�rs 3

3:1 En ik, broeders, kon niet tot u spreken als tot geestelijke, maar als tot vleselijke mensen, tot jonge kinderen in Christus.

3:2 Melk heb ik u te drinken gegeven, en geen vaste spijs, want gij kondt nog niet; ook kunt gij nu nog niet, want gij zijt nog vleselijk.

3:3 Immers, als er naijver en twist en tweedracht onder u zijn, zijt gij dan niet vleselijk en wandelt gij niet naar menselijke wijze?

3:4 Want als de een zegt: Ik ben van Paulus, en de ander: Ik ben van Apollos, zijt gij dan niet vleselijk?

3:5 Wie is dan Paulus, en wie is Apollos? Dienaars zijn zij, door welke gij zijt gelovig geworden, en dat gelijk de Heer aan elk gegeven heeft.

3:6 Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft het gedijen gegeven.

3:7 Zo is nu noch hij die plant, noch hij die begiet iets, maar God, die het gedijen geeft.

3:8 Die nu plant en die begiet zijn ��n; maar ieder zal zijn loon ontvangen naar zijnen arbeid.

3:9 Want wij zijn Gods medehelpers; gij zijt Gods akkerwerk en Gods gebouw.

3:10 Door Gods genade, die mij gegeven is, heb ik den grond gelegd als een wijs bouwmeester; een ander bouwt er op. Maar ieder zie toe, hoe hij daarop bouwt.

3:11 Een anderen grond kan trouwens niemand leggen, dan die gelegd is, welke is Jezus Christus.

3:12 Indien nu iemand op dezen grond bouwt goud, zilver, kostelijke stenen, hout, hooi, stoppels:

3:13 zo zal ieders werk openbaar worden; de dag zal het openbaren, want het zal door vuur ontdekt worden; en hoedanig ieders werk is, zal het vuur beproeven.

3:14 Indien iemands werk, dat hij daarop gebouwd heeft, blijven zal, zo zal hij loon ontvangen;

3:15 maar indien iemands werk zal verbranden, zo zal hij er schade aan lijden; hij zelf zal wel behouden worden, doch zo, als door vuur heen.

3:16 Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en de Geest Gods in u woont?

3:17 Zo iemand den tempel Gods verderft, dien zal God verderven; want de tempel Gods is heilig, welke gij zijt.

3:18 Niemand bedriege zichzelven: Wie onder u meent wijs te zijn in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs moge zijn.

3:19 Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God. Want er staat geschreven: "De wijzen vangt hij in hunne arglistigheid";

3:20 en wederom: "De Heer kent de gedachten der wijzen, dat ze ijdel zijn".

3:21 Daarom beroeme zich niemand op mensen; het is alles het uwe:

3:22 hetzij Paulus of Apollos, hetzij C�fas, hetzij de wereld, hetzij leven of dood, hetzij het tegenwoordige of het toekomende, het is alles het uwe;

3:23 maar gij zijt van Christus, en Christus van God.

1Corinthi�rs 4

4:1 Daarvoor houde ons een ieder, namelijk voor Christus' dienaars en huishouders over Gods verborgenheden.

4:2 Nu zoekt men niet meer aan de huishouders, dan dat zij getrouw bevonden worden.

4:3 Maar het is mij iets gerings, dat ik door u geoordeeld worde, of door een menselijk gericht; ook oordeel ik mijzelven niet.

4:4 Ik ben mij wel niets bewust, doch daardoor ben ik niet gerechtvaardigd; maar de Heer is het, die mij oordeelt.

4:5 Daarom oordeelt niet V��r den tijd, totdat de Heer komt, die ook aan het licht zal brengen wat in het duister verborgen is, en de overleggingen der harten openbaren: alsdan zal aan ieder van God lof wedervaren.

4:6 Dit nu, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos toegepast om uwentwil, opdat gij aan ons zoudt leren, dat niemand hoger over zichzelven denke dan hetgeen geschreven is; opdat niet de een tegen den ander zich om iemands wil opblaze.

4:7 Want wie heeft u voorgetrokken? En wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt? En zo gij het ontvangen hebt, wat beroemt gij u dan, alsof gij het niet ontvangen hadt?

4:8 Gij zijt alreeds verzadigd, gij zijt alreeds rijk geworden, gij heerst zonder ons; en och, dat gij heerschtet, opdat ook wij met u heersen mochten!

4:9 Want ik acht, dat God ons, apostelen, als de allergeringsten heeft gesteld, als tot den dood bestemd; want wij zijn een schouwspel geworden voor de wereld, voor de engelen en de mensen.

4:10 Wij zijn dwaas om Christus wil, maar G�j zijt wijs in Christus; W�j zwak, maar G�j sterk; G�j in ere, maar W�j veracht.

4:11 Tot op deze ure lijden wij honger en dorst, en zijn naakt, en worden geslagen, en hebben geen vaste woonplaats,

4:12 en arbeiden, en werken met onze eigene handen; men scheldt ons en wij zegenen, men vervolgt ons en wij verdragen het,

4:13 men lastert ons en wij bidden; wij zijn als het uitvaagsel der wereld geworden, aller voetwis tot nu toe.

4:14 Dit schrijf ik niet om u te beschamen, maar ik vermaan u als mijne geliefde kinderen.

4:15 Want al hadt gij tien duizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; want ik heb u verwekt in Christus Jezus door het evangelie.

4:16 Daarom vermaan ik u: zijt mijne navolgers!

4:17 Om dezelfde reden heb ik Timothe�s tot u gezonden, die mijn geliefde en getrouwe zoon is in den Heer, opdat hij u indachtig make mijne wegen, die in Christus [Jezus] zijn, gelijk ik overal in alle gemeenten leer.

4:18 Sommigen zijn wel opgeblazen, alsof ik tot u niet zou komen;

4:19 maar ik zal binnenkort tot u komen, zo de Heer wil, en zal vernemen niet de woorden dergenen die opgeblazen zijn, maar de kracht;

4:20 want het rijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht.

4:21 Wat wilt gij? zal ik met de roede tot u komen, of met liefde en een zachtmoedigen geest?

1Corinthi�rs 5

5:1 Er gaat een algemeen gerucht, dat er hoererij onder u is, en zodanige hoererij, die zelfs onder de heidenen niet genoemd wordt, zo zelfs, dat iemand zijns vaders vrouw heeft.

5:2 En zijt gij nog opgeblazen, en hebt niet veelmeer leed gedragen, opdat hij, die deze daad gedaan heeft, uit het midden van u weggedaan werd?

5:3 Doch ik, als wel met het lichaam afwezig, maar nochtans met den geest tegenwoordig, heb alreeds, als tegenwoordig zijnde, besloten over dengene, die dat alzo bedreven heeft,

5:4 in den naam van onzen Heere Jezus Christus, terwijl gij en mijn geest vergaderd zijt, met de macht van onzen Heere Jezus Christus,

5:5 hem over te geven aan den satan tot verderf van het vlees, opdat de geest behouden worde op den dag van den Heere Jezus.

5:6 Uw roem is niet goed. Weet gij niet, dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg verzuurt?

5:7 Daarom veegt het oude zuurdeeg weg, opdat gij een nieuw deeg moogt zijn, gelijk gij ongezuurd zijt. Want wij hebben ook een Paaschlam voor ons geslacht, namelijk Christus.

5:8 Daarom laat ons Pasen houden, niet in het oude zuurdeeg, ook niet in het zuurdeeg der boosheid en ondeugendheid, maar in het ongezuurde deeg der louterheid en der waarheid.

5:9 Ik heb u geschreven in den brief, dat gij niet te doen zoudt hebben met de hoereerders;

5:10 doch dit meen ik niet in het algemeen van de hoereerders in deze wereld, of van de gierigaards, of van de rovers, of van de afgodendienaars; want anders zoudt gij uit de wereld moeten gaan.

5:11 Maar nu heb ik u geschreven, dat gij niet te doen zoudt hebben met iemand, indien hij zich een broeder laat noemen, en een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover; met dien zult gij ook niet eten.

5:12 Want wat gaan mij diegenen aan, die buiten zijn, dat ik hen zou oordelen? Oordeelt gij niet wie binnen zijn?

5:13 Maar wie buiten zijn zal God oordelen. Doet den boze uit het midden van u weg.

1Corinthi�rs 6

6:1 Hoe durft iemand onder u, als hij ene rechtzaak heeft met een ander, recht zoeken bij de onrechtvaardigen, en niet bij de heiligen?

6:2 Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld oordelen zullen? Indien dan nu de wereld door u geoordeeld zal worden, zijt gij dan niet goed genoeg mindere zaken te oordelen?

6:3 Weet gij niet, dat wij over de Engelen oordelen zullen, hoeveel te meer over de tijdelijke belangen?

6:4 Maar gij, als gij zaken van tijdelijke belangen hebt, neemt gij dan diegenen, die in de gemeente het minst geacht zijn, en stelt hen tot rechters?

6:5 U tot beschaming moet ik dit zeggen. Is er dan niemand onder u die wijs is, ook niet ��n, die zou kunnen oordelen tussen broeder en broeder?

6:6 Maar de ene broeder heeft ene rechtzaak met den ander, en dat voor ongelovigen!

6:7 Dat is alreeds een gebrek onder u, dat gij rechtzaken met elkander hebt. Waarom laat gij u niet veel liever onrecht doen, waarom laat gij u niet veel liever benadelen?

6:8 Maar gij doet onrecht en nadeel, en dat aan de broeders.

6:9 Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het rijk Gods niet be�rven zullen?

6:10 Dwaalt niet! Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die ontucht met mannen bedrijven, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, noch lasteraars, noch rovers zullen het rijk Gods be�rven.

6:11 En dit zijn sommigen van u geweest; maar gij zijt afgewassen, gij zijt geheiligd, gij zijt gerechtvaardigd geworden, door den naam des Heren Jezus en door den Geest onzes Gods.

6:12 Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen zijn nuttig; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten beheersen.

6:13 De spijs is voor den buik, en de buik voor de spijs; maar God zal genen zowel als dezen te niet doen. Doch het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor den Heer, en de Heer voor het lichaam.

6:14 En God heeft ook den Heer opgewekt, en zal ons ook opwekken door zijne kracht.

6:15 Weet gij niet, dat uwe lichamen leden van Christus zijn? Zou ik nu Christus' leden nemen en hoereleden daarvan maken? Dat zij verre!

6:16 Of weet gij niet, dat wie de hoer aanhangt ��n lichaam met haar is? Want "die twee, zegt Hij, zullen ��n vlees zijn".

6:17 Maar wie den Heer aanhangt, is ��n geest met hem.

6:18 Vliedt de hoererij! Alle zonden, die de mens doet, zijn buiten zijn lichaam; maar wie hoererij bedrijft, zondigt aan zijn eigen lichaam.

6:19 Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is des Heiligen Geestes, die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij uzelven niet toebehoort?

6:20 Want gij zijt duur gekocht. Verheerlijkt dan God in uw lichaam [en in uwen geest, die Godes zijn].

1Corinthi�rs 7

7:1 Aangaande nu hetgeen, waarover gij mij geschreven hebt, zo is het den mens goed gene vrouw aan te raken;

7:2 maar wegens de hoererij hebbe ieder zijne eigen vrouw, en elke vrouw hebbe haren eigen man.

7:3 De man geve aan de vrouw wat hij verschuldigd is, desgelijks ook de vrouw aan den man.

7:4 De vrouw heeft geen macht over haar eigen lichaam, maar de man; desgelijks heeft de man geen macht over zijn eigen lichaam, maar de vrouw.

7:5 De een onttrekke zich aan den ander niet, tenzij dan met beider bewilliging een tijd lang, opdat gij u tot vasten en bidden moogt verledigen; en komt weder bij elkander, opdat de satan u niet verzoeke, als gij u niet kunt onthouden.

7:6 Maar dit zeg ik uit toelating, en niet uit gebod.

7:7 Want ik wilde liever, dat alle mensen waren gelijk ik ben; maar elk heeft zijn eigene gave van God, de een zus, de ander zo.

7:8 Ik zeg wel aan de ongetrouwden en weduwen: het is hun goed, indien zij blijven gelijk ook ik;

7:9 maar indien zij zich niet onthouden kunnen, zo laat hen trouwen; want het is beter te trouwen dan te branden.

7:10 Maar den getrouwden gebied niet �k, maar de Heer, dat de vrouw zich niet zal afscheiden van den man,

7:11 --en indien zij zich afscheidt, dat zij ongetrouwd zal blijven of zich met den man verzoenen, --en dat de man de vrouw niet zal verlaten.

7:12 Maar den anderen zeg �k, niet de Heer: indien een broeder ene ongelovige vrouw heeft, en zij is bereid bij hem te wonen, die scheide zich niet van haar;

7:13 en indien ene vrouw een ongelovigen man heeft, en hij is bereid bij haar te wonen, die scheide zich niet van hem.

7:14 Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.

7:15 Maar indien de ongelovige zich afscheidt, zo laat hem scheiden: de broeder of de zuster is in zulke gevallen niet verbonden; maar tot vrede heeft God ons geroepen.

7:16 Want wat weet gij, vrouw, of gij den man zult zalig maken? Of wat weet gij, man, of gij de vrouw zult zalig maken?

7:17 Doch gelijk God aan ieder heeft uitgedeeld, en gelijk de Heer ieder geroepen heeft, Z� wandele hij; en alzo verorden ik het in alle gemeenten.

7:18 Is iemand die besneden is geroepen, hij houde zich aan de besnijdenis; is iemand geroepen die niet besneden is, hij late zich niet besnijden.

7:19 De besnijdenis is niets en het onbesneden zijn is niets, maar Gods geboden houden.

7:20 Ieder blijve in de roeping, in welke hij geroepen is.

7:21 Zijt gij als een dienstknecht geroepen, zo bekommer u daarover niet; doch kunt gij vrij worden, zo gebruik dat veel liever.

7:22 Want de dienstknecht, die geroepen is in den Heer, is een vrijgelatene des Heren; desgelijks is de vrije, die geroepen is, een dienstknecht van Christus.

7:23 Gij zijt duur gekocht; wordt geen knechten der mensen.

7:24 Ieder, broeders, blijve bij God in hetgeen waarin hij geroepen is.

7:25 Aangaande de maagden nu heb ik geen gebod des Heren; maar ik zeg mijne mening, als die barmhartigheid van den Heer verkregen heb om betrouwbaar te zijn.

7:26 Zo acht ik het nu goed te zijn, wegens den tegenwoordigen nood, dat het den mens goed is zo te zijn.

7:27 Zijt gij aan ene vrouw verbonden, zo zoek niet vrij te worden; maar zijt gij vrij van ene vrouw, zoek geen vrouw.

7:28 Maar zo gij trouwt, gij zondigt niet; en zo ene maagd trouwt, zij zondigt niet; doch dezulken zullen lichamelijke droefenis hebben, en ik zou u gaarne sparen.

7:29 Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd kort is; voorts, dat ook zij, die vrouwen hebben, moeten zijn als hadden zij er gene;

7:30 en wie wenen, als weenden zij niet; en wie zich verblijden, als verblijdden zij zich niet; en wie kopen, als bezaten zij het niet;

7:31 en wie deze wereld gebruiken, als misbruikten zij haar niet; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij.

7:32 Ik wilde dan dat gij zonder zorg waart. Wie ongetrouwd is, die zorgt voor hetgeen den Heer toebehoort, hoe hij den Heer zal behagen;

7:33 maar wie trouwt, zorgt voor hetgeen der wereld toebehoort, hoe hij de vrouw zal behagen.

7:34 Er is een onderscheid tussen ene vrouw en ene maagd: wie niet trouwt, zorgt voor hetgeen den Heer toebehoort, dat zij heilig zij, beide naar het lichaam en ook naar den geest; maar wie trouwt, zorgt voor hetgeen der wereld toebehoort, hoe zij den man zal behagen.

7:35 Dit nu zeg ik in uw eigen belang, niet om u een strik om den hals te werpen, maar tot bevordering van hetgeen welvoeglijk is, en om u onafgebroken te doen blijven bij den Heer.

7:36 Maar zo iemand meent onbetamelijk te handelen, wanneer zijne dochter niet huwt, en het niet anders zijn kan, zo doe hij wat hij wil, hij zondigt niet: hij late haar trouwen.

7:37 Maar wanneer iemand zich vast voorneemt, dewijl hij niet gedwongen is, maar macht heeft over zijn eigen wil, en in zijn hart besluit zijne dochter ongehuwd te laten blijven, die doet w�l.

7:38 Derhalve, wie haar ten huwelijk uitgeeft, doet w�l; maar wie haar niet ten huwelijk uitgeeft, doet beter.

7:39 Ene vrouw is verbonden door de wet, zolang haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen wien zij wil; alleenlijk dat het in den Heer geschiede.

7:40 Maar zaliger is zij, indien zij alzo blijft, naar mijn gevoelen; en ik meen, dat ik ook den Geest Gods heb.

1Corinthi�rs 8

8:1 Van het afgodenoffer nu weten wij, daar wij allen kennis hebben. --De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht.

8:2 Zo iemand meent iets te kennen, hij kent nog niet, gelijk hij behoort te kennen;

8:3 maar zo iemand God liefheeft, die is door Hem gekend.

8:4 Zo weten wij nu van de spijs des afgodenoffers, dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan de enige.

8:5 En hoewel er zijn, die goden genoemd worden, hetzij in den hemel of op de aarde, --gelijk er vele goden en vele heren zijn--

8:6 zo hebben wij nochtans maar ��nen God, den Vader, van wien alle dingen zijn, en wij tot hem; en ��nen Heer, Jezus Christus, door wien alle dingen zijn, en wij door hem.

8:7 Maar iedereen heeft de kennis niet; want sommigen, tot nog toe gewoon met de afgoden gemeenschap te hebben, eten het als afgodenoffer; en hun geweten, dat zwak is, wordt bevlekt.

8:8 De spijs nu beveelt ons niet aan bij God. Eten wij, wij zullen daarom niet beter zijn; eten wij niet, wij zullen daarom niet minder zijn.

8:9 Maar ziet toe, dat deze uwe vrijheid den zwakken niet tot een aanstoot worde.

8:10 Want zo iemand u, die de kennis hebt, aan tafel ziet zitten in een afgodstempel, wordt dan zijn geweten, dat zwak is, niet verleid om het afgodenoffer te eten?

8:11 En alzo zal de zwakke broeder wegens uwe kennis verloren gaan, om wiens wil nochtans Christus gestorven is.

8:12 Maar indien gij alzo tegen de broeders zondigt, en hun zwak geweten kwetst, zondigt gij tegen Christus.

8:13 Daarom, indien de spijs mijnen broeder ergerde, zou ik nimmermeer vlees eten, opdat ik mijnen broeder niet ergerde.

1Corinthi�rs 9

9:1 Ben ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet onzen Heere Jezus Christus gezien? Zijt gij niet mijn werk in den Heer?

9:2 Ben ik voor anderen al geen apostel, ik ben het toch voor u; want het zegel mijns apostelambts zijt gij in den Heer.

9:3 Dit is mijne verantwoording bij degenen, die mij beoordelen.

9:4 Hebben wij geen recht om te eten en te drinken?

9:5 Hebben wij ook geen macht, om ene zuster als vrouw mede te nemen, gelijk de andere apostelen en de broeders des Heren en Cefas?

9:6 Of hebben ik en Barnabas alleen geen recht om niet te werken?

9:7 Wie trekt ooit in den oorlog op zijne eigene bezoldiging? Wie plant een wijngaard, en eet niet van zijne vrucht? Of wie weidt ene kudde, en eet niet van de melk der kudde?

9:8 Spreek ik dit menselijkerwijze, zegt niet ook de wet hetzelfde?

9:9 Want in de wet van Mozes staat geschreven: "Gij zult den os, die dorst niet muilbanden". Zorgt hier God voor de ossen,

9:10 of zegt Hij het voornamelijk om onzentwil? Want het is immers om onzentwil geschreven, dat wie ploegt, op hoop moet ploegen, en wie op hoop dorst, zijne hoop deelachtig moet worden.

9:11 Indien wij u het geestelijke zaaien, is het dan wat groots zo wij van u het stoffelijke maaien?

9:12 En indien anderen dit recht op u hebben, waarom wij niet veelmeer? Doch wij hebben van dit recht geen gebruik gemaakt, maar wij verdragen alles, opdat wij aan het Evangelie van Christus geen hindernis veroorzaken.

9:13 Weet gij niet, dat zij, die het heilige bedienen, van het heiligdom eten, en die het altaar bedienen, van het altaar genieten?

9:14 Alzo heeft ook de Heer bevolen, dat degenen, die het Evangelie verkondigen, van het Evangelie leven zullen.

9:15 Maar ik heb van dat alles geen gebruik gemaakt. Ik schrijf dit ook niet, opdat het mij alzo geschieden zou; want het ware mij beter te sterven, dan dat iemand mijnen roem zou te niet doen.

9:16 Want dat ik het Evangelie predik, daarop behoef ik mij niet te beroemen; want ik moet het doen, en wee mij, zo ik het Evangelie niet predik!

9:17 Doe ik het gaarne, zo word ik beloond; maar doe ik het ongaarne, zo is mij het ambt nochtans bevolen.

9:18 Wat is dan nu mijn loon? Dat ik het Evangelie van Christus predik vrij en om niet, en dat ik mijne vrijheid in het Evangelie niet misbruik.

9:19 Want hoewel ik vrij ben van iedereen, heb ik nochtans mijzelven tot ieders dienstknecht gemaakt, opdat ik er velen zou winnen.

9:20 Den Joden ben ik geworden als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen die onder de Wet zijn ben ik geworden als onder de Wet, opdat ik degenen die onder de Wet zijn winnen zou;

9:21 dengenen die zonder de Wet zijn ben ik als zonder de Wet geworden, --terwijl ik nochtans niet zonder de Wet ben voor God, maar onder de Wet van Christus, --opdat ik degenen die zonder de Wet zijn winnen zou;

9:22 den zwakken ben ik geworden als een zwakke, opdat ik de zwakken winnen zou; allen ben ik alles geworden, opdat ik althans enigen zalig zou maken.

9:23 En dat doe ik om het Evangelie, opdat ik het mede deelachtig zou worden.

9:24 Weet gij niet, dat degenen, die in de loopbaan lopen, wel allen lopen, maar ��n den prijs behaalt? Loopt nu alzo, dat gij hem verkrijgt.

9:25 En ieder die kampt, onthoudt zich van alles; dezen, opdat zij ene vergankelijke kroon ontvangen, maar wij ene onvergankelijke.

9:26 Ik loop derhalve alzo, niet als op het ongewisse, ik vecht alzo, niet als een die in de lucht slaat;

9:27 maar ik bedwing mijn lichaam en tem het, opdat ik niet anderen predike en zelf verwerpelijk worde.

1Corinthi�rs 10

10:1 En ik wil niet, broeders, dat gij onkundig zijt, dat al onze vaderen onder de wolk zijn geweest, en allen door de zee zijn gegaan,

10:2 en allen tot Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee,

10:3 en allen ��nerlei geestelijke spijs gegeten hebben,

10:4 en allen ��nerlei geestelijken drank gedronken hebben, --want zij dronken uit de geestelijke steenrots, die medevolgde, welke was Christus;

10:5 --maar aan velen van hen had God geen welbehagen, want zij zijn ternedergeslagen in de woestijn.

10:6 Dit nu is ons tot een voorbeeld geschied, opdat wij geen lust zouden hebben tot het kwade, gelijk zij er lust toe hadden.

10:7 Wordt ook geen afgodsdienaars, gelijk sommigen van hen geworden zijn; gelijk er geschreven staat: "Het volk zat neder om te eten en te drinken, en stond op om te spelen".

10:8 Laat ons ook geen hoererij bedrijven, gelijk sommigen van hen hoererij bedreven, en er vielen op ��n dag drie en twintig duizend.

10:9 En laat ons ook Christus niet verzoeken, gelijk sommigen van hen hem verzochten, en werden door de slangen omgebracht.

10:10 Murmureert ook niet, gelijk sommigen van hen murmureerden, en werden omgebracht door den verderver.

10:11 Al deze dingen zijn hun overkomen tot voorbeelden, en het is geschreven ons tot waarschuwing, tot wie het einde der wereld gekomen is.

10:12 Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.

10:13 Er is u nog gene dan menselijke verzoeking overkomen; maar God is getrouw, die u niet zal laten verzocht worden boven uw vermogen, maar met de verzoeking zal Hij ook de uitkomst geven, zodat gij haar verdragen kunt.

10:14 Daarom, mijne geliefden, vliedt den afgodendienst.

10:15 Als tot verstandigen spreek ik; oordeelt gij hetgeen ik zeg.

10:16 De gezegende kelk, dien wij zegenen, is die niet de gemeenschap van Christus' bloed? Het brood, dat wij breken, is dat niet de gemeenschap van Christus' lichaam?

10:17 Want is het ��n brood, zo zijn wij velen ��n lichaam, dewijl wij allen ��n brood deelachtig zijn.

10:18 Ziet Isra�l naar het vlees aan: degenen, die de offers eten, zijn die niet in gemeenschap met het altaar?

10:19 Wat zal ik dan nu zeggen? Zal ik zeggen, dat de afgod iets is, of dat het afgodenoffer iets is?

10:20 Maar ik zeg, dat hetgeen de heidenen offeren, zij dat den duivelen offeren, en niet Gode: nu wil ik niet, dat gij met de duivelen gemeenschap hebt.

10:21 Gij kunt niet tegelijk drinken den kelk des Heren en den kelk der duivelen; gij kunt niet tegelijk deelachtig zijn de tafel des Heren en de tafel der duivelen.

10:22 Of willen wij den Heer naijverig maken? Zijn wij sterker dan hij?

10:23 Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen zijn nuttig; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet.

10:24 Niemand zoeke wat het zijne is, maar ieder wat des anderen is.

10:25 Al wat op de vleesmarkt verkocht wordt, eet dat, en ondervraagt niets om des gewetens wil;

10:26 "want de aarde is des Heren en wat daarop is".

10:27 En indien iemand van de ongelovigen u nodigt en gij wilt daar heengaan, zo eet al wat u voorgezet wordt, en ondervraagt niets om des gewetens wil.

10:28 Maar zo iemand tot u mocht zeggen: Dat is afgodenoffer, eet dan niet, om diens wil, die het u te kennen geeft, en om des gewetens wil.

10:29 Doch ik spreek niet van uw geweten, maar van dat des anderen. Want waarom zou ik mijne vrijheid laten oordelen door het geweten van een ander?

10:30 Want indien ik het met dankzegging geniet, waarom zou ik dan gelasterd moeten worden over hetgeen waarvoor ik dank?

10:31 Hetzij dan dat gij eet, of dat gij drinkt, of wat gij doet, doet dat alles ter ere Gods.

10:32 Weest niet aanstotelijk, noch den Joden, noch den Grieken, noch der gemeente Gods,

10:33 gelijk ik mij ook aan iedereen in alles behaaglijk maak, en niet zoek wat mij, maar wat velen voordelig is, opdat zij zalig worden.

1Corinthi�rs 11

11:1 Zijt mijne navolgers, gelijk ook ik van Christus ben.

11:2 Ik prijs u, broeders, dat gij in alles aan mij denkt, en de inzettingen onderhoudt, gelijk ik u die gegeven heb.

11:3 Maar ik laat u weten, dat Christus het hoofd is van iederen man, en de man het hoofd van de vrouw, en God het hoofd van Christus.

11:4 Iedere man, die bidt of profeteert, en iets op het hoofd heeft, die onteert zijn hoofd;

11:5 maar ene vrouw, die bidt of profeteert met ongedekten hoofde, onteert haar eigen hoofd; het is even alsof zij geschoren was.

11:6 En wil zij zich niet dekken, zo snijde men haar ook het haar af; maar nu het misstaat, als ene vrouw afgesneden haar heeft of geschoren is, zo dekke zij zich.

11:7 Maar de man zal het hoofd niet dekken, nademaal hij het beeld en de eer Gods is; maar de vrouw is de eer des mans.

11:8 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw is uit den man;

11:9 en de man is niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om den man.

11:10 Daarom moet de vrouw ene bedekking op het hoofd hebben, om der Engelen wil.

11:11 Nochtans is de man niet zonder de vrouw, noch de vrouw zonder den man, in den Heer,

11:12 want gelijk de vrouw uit den man is, alzo komt ook de man door de vrouw, en alles uit God.

11:13 Oordeelt bij uzelve, of het welstaat, dat ene vrouw ongedekt tot God bidt?

11:14 Of leert u de natuur niet, dat het een man tot oneer is, als hij lang haar draagt,

11:15 maar dat het een vrouw tot eer is, als zij lang haar draagt? Want het lange haar is haar tot sluier gegeven. --

11:16 Maar is er iemand onder u die lust tot twisten heeft, die wete, dat wij zulk ene gewoonte niet hebben, en Gods gemeenten ook niet.

11:17 Maar dit u bevelende, kan ik u niet prijzen, dat gij niet ten goede, maar ten kwade samenkomt.

11:18 Want eerstelijk, als gij samenkomt in de gemeente, zo hoor ik, dat er scheuringen onder u zijn; en ten dele geloof ik het.

11:19 Immers er moeten sekten onder u zijn, opdat de beproefden onder u openbaar worden.

11:20 Wanneer gij nu samenkomt, zo houdt men daar niet het avondmaal des Heren;

11:21 want bij het eten neemt ieder zijn eigen avondmaal vooraf, en de een is hongerig, de ander is dronken.

11:22 Hebt gij dan geen huizen, waar gij eten en drinken kunt? Of veracht gij de gemeente Gods en beschaamt degenen, die niet hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? Hierin prijs ik u niet.

11:23 Want ik heb van den Heer ontvangen, hetgeen ik u ook heb overgeleverd, dat de Heere Jezus, in den nacht toen hij verraden werd, het brood nam,

11:24 en dankte en het brak, en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam, voor u, doet dit tot mijne gedachtenis.

11:25 Desgelijks [nam hij] na het avondmaal, ook den kelk, en zeide: Deze kelk is het nieuwe verbond in mijn bloed; doet dit, zo dikwijls gij dien drinkt, tot mijne gedachtenls.

11:26 Want zo dikwijls gij dit brood zult eten en uit dezen kelk drinken, zult gij den dood des Heren verkondigen, totdat hij komt.

11:27 Wie nu onwaardiglijk van dit brood eet of uit den kelk des Heren drinkt, is schuldig aan het lichaam en bloed des Heren.

11:28 Maar de mens beproeve zichzelven, en alzo ete hij van het brood en drlnke uit den kelk;

11:29 want wie onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, omdat hij niet onderscheidt het lichaam des Heren.

11:30 Daarom zijn er ook zovele zwakken en kranken onder u, en velen slapen.

11:31 Want indien wij onszelve oordeelden, zo zouden wij niet geoordeeld worden;

11:32 maar wanneer wij geoordeeld worden, zo worden wij door den Heer getuchtigd, opdat wij niet met de wereld veroordeeld worden.

11:33 Daarom, mijne broeders, als gij samenkomt om te eten, zo wacht op elkander.

11:34 Maar hongert iemand, die ete te huis, opdat gij niet tot een oordeel samenkomt. Het overige nu zal ik verordenen, als ik kom.

1Corinthi�rs 12

12:1 Aangaande de geestelijke gaven, broeders, wil ik u niet onwetend laten.

12:2 Gij weet, dat gij heidenen zijt geweest, en heengegaan zijt tot de stomme afgoden, zoals gij geleid werdt.

12:3 Daarom maak ik u bekend, dat niemand Jezus vervloekt, die door den Geest Gods spreekt; en niemand kan Jezus Heer noemen, dan door den Heiligen Geest.

12:4 Er zijn menigerlei gaven, maar het is dezelfde Geest;

12:5 en er zijn menigerlei ambten, maar het is dezelfde Heer;

12:6 en er zijn menigerlei werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt.

12:7 In elk betonen zich de gaven des Geestes tot algemeen voordeel.

12:8 Den een wordt door den Geest gegeven een woord van wijsheid; aan een ander wordt gegeven een woord van kennis, door denzelfden Geest;

12:9 aan een ander het geloof, door denzelfden Geest; aan een ander de gave om gezond te maken, door denzelfden Geest;

12:10 aan een ander wonderen te doen; aan een ander profetie; aan een ander de geesten te onderscheiden; aan een ander menigerlei talen; aan een ander de talen uit te leggen.

12:11 En dat alles werkt een en dezelfde Geest, en deelt aan elk het zijne toe, naardat hij wil.

12:12 Want gelijk het lichaam ��n is en nochtans vele leden heeft en al de leden van dit ��ne lichaam, hoewel zij vele zijn, nochtans ��n lichaam zijn, alzo ook Christus.

12:13 Want wij allen zijn door ��nen Geest tot ��n lichaam gedoopt, hetzij wij Joden of Grieken, dienstknechten of vrijen zijn; en wij zijn allen met ��nen Geest gedrenkt.

12:14 Want ook het lichaam is niet ��n lid, maar vele.

12:15 Indien nu de voet zeide: Ik ben geen hand, daarom ben ik geen lid des lichaams--zou hij daarom geen lid des lichaams zijn?

12:16 En indien het oor zeide: Ik ben geen oog, daarom ben ik geen lid des lichaams--zou het daarom geen lid des lichaams zijn?

12:17 Indien het gehele lichaam oog was, waar bleef het gehoor? Indien het geheel gehoor was, waar bleef de reuk?

12:18 Maar nu heeft God de leden elk in het bijzonder aan het lichaam gezet, zoals hij gewild heeft.

12:19 Indien nu alle leden ��n lid waren, waar bleef het lichaam?

12:20 Maar nu zijn er vele leden, doch het lichaam is ��n.

12:21 Het oog kan niet zeggen tot de hand: Ik behoef u niet; of wederom het hoofd tot de voeten: Ik behoef u niet.

12:22 Maar veelmeer, de leden des lichaams, die ons dunken de zwakste te zijn, zijn de noodzakelijkste;

12:23 en die ons dunken de minst geachte des lichaams te zijn, dezen doen wij de meeste eer aan; en die ons misstaan, die versiert men het meest.

12:24 Want die ons welstaan, die behoeven het niet; maar God heeft het lichaam alzo samengevoegd, en aan het behoeftige lid de allermeeste eer gegeven,

12:25 opdat er geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander gelijkelijk zorgen.

12:26 En indien ��n lid lijdt, lijden al de leden mede; en indien ��n lid in ere wordt gehouden, zo verblijden zich al de leden mede.

12:27 Gij nu zijt het lichaam van Christus, en leden, elk naar zijn deel.

12:28 En God heeft gesteld in de gemeente ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leeraars, daarna wonderdoeners, daarna gaven om gezond te maken, helpers, regeerders, menigerlei talen.

12:29 Zijn zij allen apostelen? Zijn zij allen profeten? Zijn zij allen leeraars? Zijn zij allen wonderdoeners?

12:30 Hebben zij allen de gaven om gezond te maken? Spreken zij allen met menigerlei talen? Kunnen zij allen uitleggen?

12:31 Doch streeft naar de beste gaven; en ik zal u een weg wijzen, die nog voortreffelijker is.

1Corinthi�rs 13

13:1 Al ware het, dat ik met mensen [tongen] en met Engelen-tongen sprak, en ik had de liefde niet, zo ware ik een klinkend metaal of ene luidende schel.

13:2 En al ware het, dat ik profeteren kon, en al de verborgenheden wist en al de kennis, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en ik had de liefde niet, zo ware ik niets.

13:3 En al ware het, dat ik al mijne have den armen gaf, en mijn lichaam liet verbranden, en ik had de liefde niet, zo ware het mij niet nut.

13:4 De liefde is lankmoedig en vriendelijk; de liefde is niet afgunstig; de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen;

13:5 zij handelt niet onvoegzaam, zij zoekt het hare niet, zij laat zich niet verbitteren, zij rekent het kwade niet toe;

13:6 zij verblijdt zich niet over ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich over waarheid;

13:7 zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij lijdt alle dingen.

13:8 De liefde houdt nimmer op, al zullen de profetie�n ophouden, en de talen ophouden, en de kennis ophouden.

13:9 Want ons weten is stukwerk, en ons profeteren is stukwerk;

13:10 maar wanneer het volkomene komen zal, dan zal het stukwerk ophouden.

13:11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, en was gezind als een kind, en had kindse overleggingen; maar toen ik een man werd, legde ik al wat kinds was.

13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een donker woord, maar dan van aangezicht tot aangezicht; nu ken ik stuksgewijze, maar dan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben.

13:13 En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; maar de liefde is de grootste onder deze.

1Corinthi�rs 14

14:1 Streeft naar de liefde, en staat naarstig naar de geestelijke gaven, maar allermeest daarnaar, dat gij moogt profeteren.

14:2 Want wie met tongen spreekt, spreekt niet voor mensen, maar voor God; want niemand verstaat het, doch in den geest spreekt hij verborgenheden.

14:3 Maar wie profeteert, spreekt voor mensen tot stichting en tot vermaning en tot vertroosting.

14:4 Wie met tongen spreekt, die sticht zichzelven; maar wie profeteert, die sticht de gemeente.

14:5 Ik wilde, dat gij allen met tongen spreken kondt, maar veelmeer nog, dat gij profeteerdet; want wie profeteert is groter dan wie met tongen spreekt, tenzij dat hij het ook uitlegge, opdat de gemeente daardoor gesticht worde.

14:6 En nu, broeders, ware het, dat ik tot u kwam en met tongen sprak, wat zou ik u nut zijn, zo ik tot u niet sprak �f met openbaring, �f met kennis, �f met profetie, �f met lering?

14:7 Het gaat immers ook zo met de dingen, die geluid geven en nochtans niet leven, hetzij ene fluit of ene harp. Indien zij geen onderscheiden geluid van zich geven, hoe zal men weten wat er op de fluit of op de harp gespeeld wordt?

14:8 En indien de bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich tot den strijd bereiden?

14:9 Alzo ook gij, wanneer gij met tongen spreekt, en geen duidelijke rede geeft, hoe kan men weten wat er gesproken is? Want gij zult in de lucht spreken.

14:10 Het is waar, er zijn velerlei soorten van talen in de wereld, en geen van deze is nochtans zonder betekenis.

14:11 Indien ik dan de betekenis der taal niet weet, zo zal ik onverstaanbaar zijn dengene die spreekt, en hij die spreekt, zal mij onverstaanbaar zijn.

14:12 Alzo ook gij, nademaal gij naarstig staat naar de geestelijke gaven, zo tracht daarin overvloedig te zijn tot stichting der gemeente.

14:13 Daarom, wie met tongen spreekt, die bidde, dat hij het ook uitlegge.

14:14 Indien ik nu met tongen bid, zo bidt mijn geest, maar mijn verstand brengt niemand vrucht aan.

14:15 Maar hoe zal het dan zijn? Ik zal bidden met den geest, maar zal ook bidden met het verstand; ik zal psalmen zingen in den geest, maar ook psalmen zingen met het verstand.

14:16 Maar als gij dankzegt in den geest, hoe zal degeen die in de plaats des ongeleerden staat, amen zeggen op uwe dankzegging, nademaal hij niet weet wat gij zegt?

14:17 Gij zegt wel behoorlijk dank, maar de ander wordt daardoor niet gesticht.

14:18 Ik dank mijnen God, dat ik meer met tongen spreek dan gij allen;

14:19 maar ik wil in de gemeente liever vijf woorden spreken door mijn verstand, opdat ik ook anderen onderwijze, dan tien duizend woorden met tongen.

14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen.

14:21 In de Wet staat geschreven: "Ik zal met andere tongen en met andere lippen spreken tot dit volk, en ook alzo zullen zij mij niet horen, spreekt de Heer".

14:22 Zo zijn dan de tongen tot een teken, niet den gelovigen maar den ongelovigen; maar de profetie niet den ongelovigen maar den gelovigen.

14:23 Indien dan de gehele gemeente samenkwam in ene plaats, en zij spraken allen met tongen, en er kwamen ongeleerden of ongelovigen in, zouden zij niet zeggen, dat gij uitzinnig waart?

14:24 Maar indien zij allen profeteerden, en er kwam dan een ongelovige of ongeleerde binnen, die zou door allen overtuigd, door allen geoordeeld worden,

14:25 en alzo zou het verborgene zijns harten openbaar worden, en hij zou alzo op zijn aangezicht vallen en God aanbidden, en bekennen, dat God waarlijk in u is.

14:26 Hoe is het dan, broeders? Wanneer gij samenkomt, en elk van u heeft een psalm, heeft ene onderwijzing, heeft een tong, heeft ene openbaring, heeft ene uitlegging--laat dat alles geschieden tot stichting.

14:27 En zo iemand met tongen spreekt, dat het door twee of ten hoogste drie [geschiede], en bij beurten, en dat ��n het uitlegge;

14:28 maar is er geen uitlegger, zo zwijge hij in de gemeente, en spreke met zichzelven en met God.

14:29 En laat twee of drie profeteerders spreken, en laat de anderen oordelen;

14:30 maar indien er ene openbaring geschiedt aan een ander die daar zit, zo zwijge de eerste.

14:31 Want gij kunt allen profeteren, de een na den ander, opdat zij allen leren en allen vermaand worden.

14:32 En de geesten der profeten zijn den profeten onderdanig;

14:33 want God is niet een God van wanorde, maar van vrede. Gelijk in alle gemeenten der heiligen,

14:34 laat uwe vrouwen zwijgen in de gemeenten; want het zal haar niet toegelaten worden te spreken, maar onderdanig te zijn, gelijk ook de wet zegt.

14:35 Maar willen zij iets leren, laat haar te huis haar eigen mannen vragen; het misstaat aan vrouwen in de gemeente te spreken.

14:36 Of is het woord Gods van u uitgegaan, of is het tot u alleen gekomen?

14:37 Indien iemand meent een profeet te zijn of geestelijk, die wete, dat hetgeen ik u schrijf des Heren geboden zijn;

14:38 maar is iemand onwetend, die zij onwetend.

14:39 Daarom, broeders, weest naarstig om te profeteren, maar belet niet met tongen te spreken.

14:40 Laat echter alles eerlijk en ordelijk toegaan.

1Corinthi�rs 15

15:1 Maar ik herinner u, broeders, het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook hebt aangenomen, in hetwelk gij ook staat,

15:2 door hetwelk gij ook zalig wordt, indien gij het behoudt op zodanige wijze als ik het u verkondigd heb, ten ware dat gij tevergeefs geloofd hadt.

15:3 Want ik heb u in de eerste plaats overgeleverd, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schrift,

15:4 en dat hij begraven is, en dat hij weder opgestaan is ten derden dage, naar de Schrift:

15:5 en dat hij gezien is geworden door Cefas, daarna door de twaalve.

15:6 Daarna is hij gezien geworden door meer dan vijfhonderd broeders op ��nmaal, van welke verscheidenen tot op heden nog leven, maar sommigen ontslapen zijn.

15:7 Daarna is hij gezien geworden door Jakobus, daarna door al de apostelen.

15:8 Ten laatste van allen is hij ook door mij, als door een ontijdig geborene, gezien geworden.

15:9 Want �k ben de minste onder de apostelen, als die niet waardig ben, dat ik een apostel heet, omdat ik de gemeente Gods vervolgd heb.

15:10 Maar door Gods genade ben ik hetgeen ik ben; en zijne genade aan mij is niet vergeefs geweest, maar ik heb veel meer gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar Gods genade, die in mij is.

15:11 Hetzij nu ik of zijlieden, alzo prediken wij en alzo hebt gij geloofd.

15:12 Indien nu Christus gepredikt wordt, dat hij uit de doden is opgestaan, hoe zeggen dan sommigen onder u, dat er geen opstanding der doden is?

15:13 Maar is er geen opstanding der doden, zo is ook Christus niet opgestaan;

15:14 en is Christus niet opgestaan, zo is onze prediking vergeefs, zo is ook uw geloof vergeefs;

15:15 wij zouden ook valse getuigen Gods bevonden worden, dat wij van God getuigd hadden, dat Hij Christus opgewekt heeft, dien Hij niet had opgewekt, indien de doden niet opstaan.

15:16 Want indien de doden niet opstaan, zo is ook Christus niet opgestaan;

15:17 en is Christus niet opgestaan, zo is uw geloof ijdel, zo zijt gij nog in uwe zonden;

15:18 zo zijn ook degenen, die in Christus ontslapen zijn, verloren.

15:19 Hopen wij alleen in dit leven op Christus, zo zijn wij de ellendigsten onder alle mensen.

15:20 Maar nu is Christus opgestaan uit de doden, en de eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn;

15:21 nademaal door een mens de dood, en door een mens de opstanding der doden komt.

15:22 Want gelijk zij allen in Adam sterven, zo zullen zij allen in Christus levend gemaakt worden;

15:23 maar elk in zijne orde: de eersteling is Christus, daarna wie Christus toebehoren, als hij komen zal.

15:24 Daarna komt het einde, wanneer hij het rijk aan God, den Vader, zal overleveren, wanneer hij zal te niet doen alle heerschappij en alle overheid en macht.

15:25 Want hij moet heersen, totdat hij al zijne vijanden onder zijne voeten zal gelegd hebben.

15:26 De laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood.

15:27 Want Hij heeft alles onder zijne voeten onderworpen. Wanneer Hij dan zegt, dat alles hem onderworpen is, zo is het duidelijk, dat Hij uitgenomen is, die hem alles onderworpen heeft;

15:28 en wanneer hem alles onderworpen zal zijn, dan zal ook de Zoon zelf onderworpen zijn aan dengene, die hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.

15:29 Anders, wat zullen zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien de doden geenszins opstaan, waarom laten zij zich dopen voor de doden?

15:30 En waarom zijn wij ieder uur in gevaar?

15:31 Bij den roem, dien ik over u heb in Christus Jezus, onzen Heer: ik sterf dagelijks.

15:32 Heb ik, naar den mens, met de wilde dieren te Efeze gevochten, wat helpt het mij? Zo de doden niet opstaan, laat ons eten en drinken, want morgen zijn wij dood.

15:33 Laat u niet misleiden; kwade samensprekingen bederven goede zeden.

15:34 Wordt nuchter, gelijk het behoort, en zondigt niet; want sommigen weten niet van God. Dat zeg ik u tot schande.

15:35 Maar iemand mocht zeggen: Hoe zullen de doden opstaan, en met hoedanig een lichaam zullen zij komen?

15:36 Gij dwaas, hetgeen gij zaait wordt niet levend, tenzij dat het sterve;

15:37 en hetgeen gij zaait is immers het lichaam niet, dat worden zal, maar een blote korrel, namelijk van tarwe of enig ander graan;

15:38 maar God geeft daaraan een lichaam, gelijk Hij wil, en aan ieder zaad zijn eigen lichaam.

15:39 Niet alle vlees is hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, een ander der dieren, een ander der vissen, een ander der vogels;

15:40 en er zijn hemelse lichamen en aardse lichamen, maar ene andere heerlijkheid hebben de hemelse, ene andere de aardse.

15:41 Ene andere heerlijkheid heeft de zon, ene andere heerlijkheid heeft de maan, ene andere heerlijkheid hebben de sterren; want de ��ne ster gaat de andere te boven in heerlijkheid.

15:42 Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het wordt gezaaid vergankelijk, en zal opstaan onvergankelijk;

15:43 het wordt gezaaid in oneer, en zal opstaan in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, en zal opstaan in kracht;

15:44 het wordt gezaaid als een natuurlijk lichaam, en zal opstaan als een geestelijk lichaam. Is er een natuurlijk lichaam, dan is er ook een geestelijk lichaam.

15:45 Zo staat er ook geschreven: De eerste mens, Adam, "is geworden tot ene levende ziel", de laatste Adam tot een levendmakenden geest.

15:46 Doch het geestelijke lichaam is niet het eerste, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke.

15:47 De eerste mens is van de aarde en aards, de andere mens is van den hemel.

15:48 Hoedanig de aardse is, zodanig zijn ook de aardsen en hoedanig de hemelse is, zodanig zijn ook de hemelsen;

15:49 en gelijk wij het beeld des aardsen gedragen hebben, alzo zullen wij ook het beeld des hemelsen dragen.

15:50 Doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het rijk Gods niet kunnen be�rven, ook zal het vergankelijke het onvergankelijke niet be�rven.

15:51 Zie, ik zeg u ene verborgenheid: wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden,

15:52 en dat plotseling, in een ogenblik, ten tijde der laatste bazuin; want de bazuin zal haar geluid geven, en de doden zullen opstaan, onvergankelijk, en wij zullen veranderd worden.

15:53 Want dit vergankelijke moet de onvergankelijkheid aantrekken, en dit sterfelijke moet de onsterfelijkheid aantrekken.

15:54 En wanneer dit vergankelijke de onvergankelijkheid zal aantrekken, en dit sterfelijke de onsterfelijkheid zal aantrekken, dan zal het woord vervuld worden, dat geschreven staat: "De dood is verslonden tot overwinning.

15:55 Dood, waar is uw prikkel? Graf, waar is uwe overwinning?"

15:56 De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet;

15:57 maar Gode zij dank, die ons de overwinning gegeven heeft door onzen Heere Jezus Christus!

15:58 Daarom, mijne geliefde broeders, wordt vast, onbeweeglijk, en neemt altoos toe in het werk des Heren, nademaal gij weet, dat uw arbeid niet vergeefs is in den Heer.

1Corinthi�rs 16

16:1 Aangaande de inzameling nu, die voor de heiligen geschiedt, gelijk ik aan de gemeenten in Galati� bevolen heb, doet ook gij alzo.

16:2 Op elken eersten dag der week legge ieder van u bij zichzelven weg, en vergadere naar zijn vermogen; opdat niet dan eerst, als ik kom, de inzamelingen moeten geschieden.

16:3 En wanneer ik gekomen zal zijn, zal ik diegenen, die gij daarvoor goedkeurt, met brieven zenden, om uwe gaven naar Jeruzalem over te brengen;

16:4 en is het de moeite waardig, dat ik ook daarheen reize, zo zullen zij met mij reizen.

16:5 En ik zal tot u komen, wanneer ik door Macedoni� zal getrokken zijn; want door Macedoni� zal ik trekken,

16:6 maar bij u zal ik misschien blijven of ook overwinteren, opdat gij mij uitgeleide doen moogt, waarheen ik ook trekken zal.

16:7 Want ik wil u niet zien in het voorbijtrekken, maar ik hoop, dat ik enigen tijd bij u zal blijven, indien de Heer het toelaat.

16:8 Maar ik zal te Efeze blijven tot Pinksteren;

16:9 want mij is ene grote deur geopend, die veel vrucht werkt, maar er zijn vele tegenstanders.

16:10 Zo Tim�the�s komt, ziet dat hij zonder vreze bij u zij; want hij verricht ook het werk des Heren, gelijk ik.

16:11 Dat hem dan niemand verachte, maar doet hem uitgeleide in vrede, opdat hij tot mij kome; want ik verwacht hem met de broederen.

16:12 En aangaande Apollos, den broeder, weet, dat ik hem zeer vermaand heb, dat hij tot u zou komen met de broederen; maar het was geenszins zijn wil, dat hij nu zou komen, maar hij zal komen, wanneer hij gelegenheid zal hebben.

16:13 Waakt, staat in het geloof, weest mannelijk en weest sterk.

16:14 Laat alles wat gij doet in de liefde geschieden!

16:15 Ik vermaan u nu, broeders, gij kent het huis van Stefanas, dat zij de eerstelingen zijn in Achaje, en zichzelve bestemd hebben tot den dienst der heiligen;

16:16 dat gij ook den zodanigen onderdanig zijt, en aan allen die medewerken en arbeiden.

16:17 Ik verblijd mij over de aankomst van Stefanas en Fortunatus en Acha�cus; want het gemis van u hebben zij mij vergoed;

16:18 want zij hebben mijnen en uwen geest verkwikt. Erkent dan de zodanigen.

16:19 U groeten de gemeenten van Azi�. U groeten zeer in den Heer Aquila en Priscilla, met de gemeente in hun huis.

16:20 U groeten al de broeders. Groet elkander met den heiligen kus.

16:21 Ik, Paulus, groet u met mijne hand.

16:22 Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij Anathema; Maranatha! [dat is: die zij vervloekt, de Heer komt].

16:23 De genade van den Heere Jezus Christus zij met u!

16:24 Mijne liefde zij met u allen in Christus Jezus! Amen.


Table of Contents: Albanian :Arabic :Belarusian :Bulgarian :Chinese_Simplified :Chinese_Traditional :Danish :Dutch :English :French :German :Hungarian :Íslenska :Italian :Japanese :Korean :Latvian :Norwegian :Persian :Polish :Portuguese :Romanian :Russian :Spanish :Swedish :Turkish :Ukrainian :